1404-05-02 |

R.A.H. Coll Roeperpapieren Inv 1 regest 19; G.A. Haarlem Inv 915 Hs v. Alkemade en v.d. Schelling dl I fol 67
Haarlem Algemeen

Johannes Theoderici, canonic ten Doem te Utrecht, oorkond: dat ic Jacob Hugenz, poorter te Haerlem om vervolgenisse ende bede sijns persoen ende om lieften willen mynre heren ende vrienden heren Jans van Heemstede, ridders, here van Benthusen, heren Huge Woutersz ende heren Claes Lou, priesters, tot behoef Pieter Roper, sijns soens, quijt gescouden hebbe 55 oude gouden Vrancr. scilde in mindering van de somme van 75 van deze schilden, daer mij Pieter Roper Jacobsz voers. in condempniert was rurende van den pleyte dat ic teghen Pieter ende Jacob Fredericxsoensoen ghehad hebbe om die capry daer ic nu ter tyt een besitter of bin, gelegen op Sente Andriesoutaer van St Johanskerk te Haerlem, in maniere hier na bescreven: Jacob Hughenz zal hem op Kerstavond de nog verschuldigde 20 schilden betalen, mits zij hem voortaan in het rustig bezit laten van de vicarie en de daartoe behorende goederen. Voldoen zij daaraan niet dan zal hij ongehouden zijn de kwijtschelding van de 75 scilden te handhaven. Ongedateerde akte op dezelfde blz: broeder Pieter van Schoten, commandeur van het Goshuis van St Jan te Haarlem, wegens zekere borgtocht, met zegel van Symon van Noertich (3 meerbladen met hartschildje met klimmende leeuw)