1543-03-20< |

R.A.H. Coll Aanw 122 Caput Putten, Arkel fol 189v-194
Jaartallenindex

Jasper van Treslonge, als man en voocht van jvr Catharyna van Wyngaerden, geeft te kennen dat vroeger een Philips van Ruychrock testeerde op 1503-08-10 en vermaakte aan Joost van Brederode, zoon van zijn dochter jvr Marie Philipsdochter geprocreert bij wijlen Joris de bastaert van Brederode, ⅓ deel van ¼ deel en 1/16e deel van de heerlijkheid van den Middelharnissche, genaamt St Michiels in Putten, te komen op de erven van Joost, en bij gebreke daarvan op de naaste van den bloede van Philips Ruygrock. Bij andere dispositie van 1505-10-01, heeft hij aan Gysbrecht Jorisz van Brederode, jongere zoon van Marie Philips Ruychrock's dochter en broer van Joost, gemaakt 16 morgen in Tedingerbroek in het ambacht van Zoeterwoude, onversterfelijk grafelijk erfleen. Joost en Gijsbrecht van Brederode werden er na dode van Philips Ruychrock mee beleend. Joost maakte met zijn vrouw jvr Elisabeth van Mynen een mutueel testament, waarbij zij als lijftocht de heerlijkheid Middelharnis krijgt. Zij ontvingen octrooi hiervoor waarbij de condities en restricties waaronder Joost dit goed van Philips geerfd had, verzwegen werden. Joost heeft bij testament gewild dat Cornelis, zoon van Cornelis van Wyngaerden, broer van zijn vrouw, erfgenaam zou wezen van de goeden van Middelharnis na zijn vrouws dood. Zekere tijd daarna is Joost overleden, achterlatende tot zijn rechte leenvolger zijn broer Gysbrecht, Cornelis van Wyngaerden en des suppliants huisvrouw, zijn halve broeder en zuster. Daar Gysbrecht van de restricties niet geweten heeft, heeft hij aan de weduwe van Joost het gebruik van Middelharnis gelaten, hij overleed op 1542-09-17. De suppliant, getrouwd met de zuster van Gysbrecht op dat moment de naaste van den bloede was en dus rechte leenvolger van haar grootvader Philips Ruychrock, also Cornelis van Wyngaerden al eerder overleden was. Suppliant verzoekt nu belening met de leengoederen (hier breekt de akte af, en datering ontbreekt)