1544-02-08 |
R.A.H. Coll Aanw 122 Caput Putten, Arkel fol 213v-216, 216v
Jaartallenindex
request van Cornelis de Cock van Opynen en zijn vrouw waarin hij te kennen geeft dat in 1476 wijlen vrouwe Anna van Ravesteyn de uytgorssen, aenwassen en aenwerpen in den lande van Putten, genoemd die Galenthee, Oelkinsplate, den Bommel tot Grysoord verkreeg voor een zekere erfpacht. Zij gaf aan heer Pieter Lanchals ⅙ deel, met de last van erfpacht. Lanchals splitste dit in 2 delen, één deel gekocht door wijlen Gilies van den Nadt, de groote vader van des suppliants huisvrouwen, en de andere helft op Cornelia Adriaens van Cleyborchsdochter, weduwe van Vastaert Willemsz. Deze heeft onlangs zijn deel aan suppliant verkocht, waarna deze ontdekte dat in de brieven van uitgifte bepaald was, dat als die uytgorsen tot corenlanden bedyct zouden worden, de corentienden tot een onversterfelijk erfleen van de grafelijkheid gehouden zouden worden, als leen van Putten en voor 10 groten per jaar van elk gemet tienden. Intussen waren die uytgorsen bedijkt, in een polder genaamt die Tille, bedijkt 1504. Een andere polder geheten die Galenthee, uitgegeven 1521, en de Molenpolder 1526, de Noortpolder bedyckt in 1525, terwijl niemand ermee beleend werd, en de erfpacht wel betaald werd. De heer van Ravesteyn, de heer van Phallaix en nu de heren van Lannoy en Brigdamme waren met de gehele corentiende beleend geweest. Ook Cornelia van Cleyburch vroeg geen belening. Nu verzoekt hij belening met 1/12 deel bij transport van jvr Cornelia, en 1/12 deel van zijn huisvrouw, waarvoor hij toestemming krijgt. Op 1544-02-11 wordt Cornelis de Cock van Opynen met deze twee 1/12 delen beleend, als leen van Putten, tot een onversterfelijk erfleen, met de erfpacht