1596 (VI) | Koedijk
R.A.H. O.R.A. 6218 fol 92, 93
Jaartallenindex
Guiert Garbrantsdochter schelt quyt Jan Cornelisz Brous van Oterlick een stucke weyland genaamd "Claes Claesz voorstuck" tot Oterlick, groot 8 geersen, belend noord: Guerte Geerijts weijt, zuid: de meen Vaert; - Jan Cornelis Broers schelt quyt Guiert Garbrantsdochter de ene helft van een stucke lants met de ackers, groot sijn deel omtrent 3½ snees, noord: Crijn, zuid: graft [achtergraft ?]; - oude Jan, Ariaen Jonge Janszoon, bekennen vercoft te hebben Cornelis Louwersz, goutsmit, poorter tot Alcmaer, een losrente van een hoofdsom van 100 Kar gld; - Thieus Jaspers, molenaer, scheldt quyt an Bouwen Pieter Heijnesz een hofstede daer Bouwen nu ter tyt op woont en selve betimmert heeft, gelegen "op de lange erfve", noord: het erf dat Thieus Jaspers nu noch toecompt, zuid: Marten Symonsz overgang van zijn huys tot de achtergracht. Dit erf streckende van de Voorgraft tot de Aftergracht; - Pieter Claesz en Jan Claesz als broeders en voogden van Syberich Claesdochter, kennen schuldig te wesen aan de kinderen van wijlen Jacob Gerritsz hopman, die somma van 683 Kar gld 2st, ter cause van de custing aan een stuk land gelegen in de Reekercooch in de ban van Warmenhuysen, zuid: Pieter Jan Claesz, van Alcmaer, noord: Hiljans [?] Jan Broers weduwe, van Outcarspel; - Jan Pieter Jacobsz de Loet [de Laet ?] kent schuldig te zijn Maerten Symonsz een somme van 27 gld 15st, te betalen maart 1597 ter cause van een koe; - Jan Hendricsz erkent schuldig te zijn Jacob Claesz, 10 [?] Kar gld