1527-07-29 |

R.A.H. Coll Aanw 117 Caput N.H. fol 40, 43
Jaartallenindex

also men bevonden heeft dat juffr. Clara van Berendrecht, huisvrouw van Vranck Pietersz van der Meer, bij dode van haar boreder wijlen Joost van Berendrecht verlydt es bij versuijmenisse den chijns van Hodempijl in Delfland, per jaar waardig 11 £ 15sc van 40 gr, die Joost van de grafelijkheid van Holland in leen hield ten rechten leen, zodat dit leen na zijn dood niet op zijn zuster komen mocht, toen Joost geen zoon naliet. Vranck was gesommeerd om zijn handen van dit leen af te houden, waarop Vranck antwoordde dat in den jare 1470 tot versoeck van Jan van Zwieten bij decreet van den Hove van Holland vercoft zijn geweest vele en diverse partijen van leengoederen toebehorende Jan van Hodenpyl, en dat daarvan koper is gebleven wijlen Jan Gerritsz van Berendrecht, vader van Joost en van jvr Clara, die vervolgens daarmede beleend is geweest, waarna het leen erfde op Joost van Berendrecht, die ermee beleend is geweest, en na zijn dood verlyt is op juffr. Clara. Jan Gerritsz had bovendien het leen gekocht tegen de penn. 26, terwijl de andere lenen verkocht waren tegen den penn. 11, 12 of 13, daar deze cyns niet voor een erfleen gehouden was. Vranck komt nu met de Rekenkamer overeen, dat hij consent krijgt om als recht leen beleend te worden tegen betaling van 90 gouden Kar gld, in handen van de ontvanger v.d. espargnes. Op 1527-08-27 (of 25) verklaart Crispyn Jansz de 90 gouden Kar gld ontvangen te hebben. Op 1527-11-04 wordt Vranck Pietersz van der Meer met dit leen beleend

Cornelis Barthouts, Anthoine le Bucq, leenmannen