1528-12-05 |
R.A.H. Coll Aanw 119 Caput Kennemerland fol 5, 6v
Jaartallenindex
Karel beleent Jacob van Zuylen van Nyvelt, na dode van zijn broeder Gerrit van Zuylen van Nyvelt, met die ambachtsheerlicheijt en dagelijks gerechte van Heyloo ende van Oosdom, mitten schoutambacht aldaar, mit allen prouffyten, bruecken, boeten en vervallen die daeraf komen, uytgenomen die wint ende die gruyte. Te houden tot een onversterfelijk erfleen. Hiervoor heeft Jacob ons bij zijn open brieven van dato deser uijt zijn eygen goeden opgedragen den rechten eigendom die hij hadde an de zwaendrift, gecomen van groete Heer Heyndrick van Heemskercke, streckende van Alckmaer plaete af tot binnen de tonne van Alcmaer, ende voorts van daen streckende den heelen ban van Heyloo duere, van der Geest of tot Bouckelaersdyck, den gehelen ban van Limmen door tot aen de Hooge Brugge, ende voorts den ban van Ackersloot duere tot Uytgeester capelhof toe incluys, om die van de grafelijkheid van Holland in leen te houden, met de voors. ambachtsheerlijkheid als een ongesplitst leen. Karel beleent hem hiermede om deze zwaandrift met de voors. ambachtsheerlijkheid van Heyloo en Oosdom te houden tot een onverscheyden ongesplitst geheel onversterfelijk erfleen. Jacob van Zuylen van Nyvelt oorkondt dat hij den keizer de voors. zwaandrift die zijn vorders gecoft hebben van groete heer Hendrik van Heemskerck, opgedragen heeft en ermee beleend is. Hij ondertekent deze brief met eigen hand, "alsoe ik noch geen segel en gebruike"
Zegelyn van Alveringen, rentmeester v.d. graaf van Nassau, Cornelis Barthouds, Hubrecht van Hoef Pietersz; Gerrit van Loo, clerck ord. v.d. reeckeninge en Cornelis Barthoutsz bezegelen de akte voor Jacob