1537-04-20 |

R.A.H. Coll Aanw 121 Caput Z.H. fol 23
Jaartallenindex

Karel beleent Lodewyk van Praat en van Moerkerken, heer van Karnisse, na dode en makinge van zijn vader heer Lodewyk van Praat en van Moerkerken, in zijn leven ridder en castellein van Schoonhoven, met: 1) de helft van den ambacht van Puttershouck, van der Zydwinde, mit den dagelixen gerechten, met alle visserien, vloterien, corfsteecken, vogelrien, riethuyren, zoetvelden [?], met 2 hont land, ende voort met syn deel onbedyckte land, met winde en met veeren, die de ambachtsheren aldaar toebehoren mogen, mit coren- en mit smaltienden; 2) die ambachtsheerlijkheid van West-Barendrecht, met al dat daar aencleven mach, buitendyks en binnendyks, streckende totten diepe toe, uytgenomen visserij, vogelrie, stalen, venen, uytgorssen gelegen buitendyks in dienselven ambacht, uitgenomen alle die coren- en smaltienden als hier namaals buitendyks comen en vallen sullen als die nu binnendyks liggende zijn; 3) die smaltienden van West Barendrecht die nu bedyct zijn of namaels bedyckt zullen worden; 4) die gehele corentiende, groot en clein, die nu is of namaals tot eniger tyd vallen ofte comen mochten in den onbedycten land, liggende als nu buitensdyks in den ambacht van West Barendrecht, dat nu is of namaals lant worden mach, streckende van den dyck totten diepe toe. Mitsgaders al zijn recht op de voors. tienden van van den buitendyksen lande. Alles onversterfelijke erflenen (vgl 1536-02-20)

Cornelis Barthout Jansz, Willem Pietersz Criep, Anthonne Lebucq, leenmannen