1561-07-14 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VI dossier 563
Jaartallenindex

attestatie te Gorinchem waarin Herberen Willemsz van Haulinghen [Houwelingen] uit Gorinchem, Dirck Gerritsz uit Hardingsveld en Eelken Cornelisdochter uit Gorinchem, weduwe van Cornelis Gheritsz en vroeger woonachtig in Hardingsveld, verklaren Maritghen die Hoghe, natuurlijke dochter van Jacob van Wena, en halfzuster van wylen Jan van Wena, goed gekend te hebben, waarbij Dirck en Eelken aantekenen land aan de Bylresteeg in Hardingsveld te hebben gehad zonder ooit iets te hebben gehoord over een rente van 1¼ Engelse Eduw. nobel, die daarop zou rusten. Verklaart Adriaen Heynricsz van Strien uit Peursum, die vroeger bij de heren van Giesenburg heeft gewoond, dat zowel Jacob als zijn vader Frans van Wena, de akte zonder waarde achtten: zij hadden de brief "gecancelleert wesende met eenen barnpryem" weggegooid. Zij beschouwden de brief overigens als een slaper, ondert. notaris Jasper van Voern; 1561-10-29: attestatie te Papendrecht, waarin Marigen Claesdochter molenaer en Marigen Woutersdochter verklaren dat Maritgen die Hoghe Jacobsdochter [= bastaarddochter van Jacob van Wena] gewoond heeft in Dordrecht, naast Marigen Claesdochter in de Marienbornstraat; dat Maritgen die Hoghe zeven jaar geleden is overleden en begraven ligt op het nieuwe kerkhof binnen Dordrecht; 1561-12-16: attestatie te Hardingsvelt, waarin Jan die Potter Reynertsz uit Werkendam, die vroeger samen met zijn oom Aellert Dirricksz die Hoghe en diens vrouw Maritgen in Hardingsveld woonde bij de Bilresteeg, en Dirck Gheritsz uit Hardingsveld, verklaren nooit over een aanmaning tot betaling van 1¼ nobel te hebben horen spreken, ondert. J. Boonsen; 1561-1562: poogt Engelbert van Heeckeren, afkomstig uit Deventer, en gehuwd met Christina, weduwe Jacob van Wena heer van Giessenburg, de onderhavige rente te innen. De schepenbank van Hardingsveld beslist op 1556-10-17 dat deze rente verjaard is, daar noch reps. Jan, Frans en Jacob van Wena heren van Giessenburg ooit geprobeerd hadden om deze rente te innen. Het Hof van Holland bevestigt dit vonnis, doch Engelbert ging hiervan in appel bij de Grote Raad