1561-1565 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl VI dossier 586
Jaartallenindex

kerkmeesters en schepenen van Harenkarspel en Warmenhuizen contra Loeff van Herlaer, baljuw van Egmond en Lamoraal graaf van Egmond gevoegd. In Harenkarpsel behoorde het recht om de koster te benoemen aan de graven van Egmond. Dit bleek in 1517 toen Johan graaf van Egmond Jan Bruneel tot koster benoemde. Deze droeg in 1533 de kosterij over aan Wolfert Othensz voor 50 Kar gld. In 1546 kreeg Wolfert deze som van de kerkmeesters terug. Hij zou een jaargeld ontvangen van 20 Kar gld en van alle emolumenten afstand doen. De kerkmeesters beheerden nu de goederen die bij de kosterij behoorden, en moesten rekening doen bij de installatie van de nieuwe kerkmeesters, jaarlijks in de Goede week. In 1549 legde Wolfert Othenz het kostersambt neer en zijn door de kerkmeesters benoemde opvolger Laurens Claesz nam voor 50 Kar gld per jaar het ambt op zich. De kerkmeesters van het jaar 1560 traden eigenmachtig op. Zij zouden het land [!] niet aan de meestbiedende na de voorgeschreven kerkgeboden verpacht hebben, maar zich door de hogere wynkoop hebben laten verleiden. Loef beval op 1561-11-02 rekening en verantwoording af te leggen door kerkmeesters en schepenen van Harenkarspel en Warmenhuizen, dus zowel van kerk- als van gemeentegoederen. De tegenpartij meende dat dit bevelschrift tegen de oude rechten indruiste en dat de baljuw alles via een gerechtelijke procedure het beveschrift kracht kon geven. De baljuw ging hierover procederen voor baljuw en leenmannen van Egmond. Doch vóór er vonnis gewzen werd, kwam men tot een accoord en werden de rekeningen over 1560 getoond. De baljuw hield zich echter niet aan het accoord, zodat eisers zich tot het Hof wendden. In het mandement van appel was eisers de clausule van inhibitie toegestaan. Verweerders protesteerden hiertegen