1564-06-28 |

R.A.H. Coll Aanw 466 fol 118v/Leenregister Brederode fol 79
Jaartallenindex

Henrick van Brederode oorkondt dat de broers Jacob, Reynier en Adam van der Duijn, kinderen van wijlen Adam van der Duyn, in het cavelen van hun goederen overeengekomen zjin, dat zo wie die hofstede v.d. Duyn, gelegen te Sevenhuijsen, leen van Brederode, in zijn cavel ontvangt, deze hofstede nimmermeer uit het geslacht van der Duijn zal mogen vervreemden. Bij de caveling is de hofstede aan Jacob van der Duijn ten deel gevallen, die belooft de hofstede niet te zullen vervreemden zonder consent van drie naeste aen wien tselve leen van d'een op d'ander zoude moge besterven. Bij wanprestatie vervalt het leen aan de heer van Brederode, echter zal de naaste erfgenaam of leenvolger van die van der Duijn de hofstede alsdan mogen lossen ofte redimeren voor 1000 £ van 40 gr Vls, waarna de heer van Brederode hem weer met de hofstede zal belenen. Welke belofte van Jacob door Reynier en Adam van der Duyn voor zich zelve geaccepteerd wordt en uijt die name van Willem van der Duijn en die kinderen van Nicolaes van der Duyn, verzoekende op 1564-02-12 de heer van Brederode deze overeenkomst te ratificeren. De heer van Brederode confirmeert nu dit contract (vgl 1538-12-20)