1564-1571 |

Grote Raad Mechelen Processen E.A. (eerste aanleg) dl III dossier 711
Jaartallenindex

H. Geestmeesters van de Grote- en van de Nieuwe Kerk te Dordrecht en de Gasthuismeesters aldaar, huiszittenmeesters van de heerlijkheid Oosterhout contra Seger van Groesbeke, als man van jvr Hadewych van Brecht, wonende te 's Hertogenbosch, en Jan van Slingelant en gevoegden. Gherbrant van Colster had bij testament in 1557 Hadewich van Brecht, weduwe van zijn broer Abel van Colster, tot universeel erfgename ingesteld. In het testament waren o.a. een aantal legaten opgenomen, die aan eisers moesten worden uitgekeerd. Blijkbaar werd dit testament door erfgenamen ab intestato aangevochten. Op 1562-03-15 sloten Seger van Groesbeke, met wie Hadewich was hertrouwd, en Jan van Slingelant c.s. een overeenkomst waartoe zij zich door de Grote Raad willig lieten condemneren en waarbij Seger en Jan zich verplichtten elk ½ van de als legaat uit te betalen renten te zullen uitkeren. Jan c.s. zouden Seger - indien deze om een of andere reden wegens de renten in rechte zou worden betrokken - in zijn proces steunen. Toen eisers na 1561 de hun als legataris toekomende renten slechts voor ½ ontvingen, Jan betaalde blijkbaar niet, daagden zij Seger voor de Grote Raad. Zij eisten resp. betaling van 50 gld sjaars sinds 1562-03-07, idem sinds 1563-03-07, 9 gld sinds 1562 en 50 gld sinds 1562, verminderd met hetgeen hierop al was betaald. Het proces bleef wegens procedurekwesties slepende. Na de dood van Hadewich ca 1570 namen haar erfgenamen de zaak over (vgl 1571-07-23/30 en 1571-09-15)