1568-02-03 (1567) |

R.A.H. Coll Aanw 137 Caput Z.H. fol 57
Jaartallenindex

koning Philips oorkondt dat hij een ootmoedige supplicatie heeft ontfangen van jouffr. Adriane van Persyn, weduwe van mr Cumten [Quirijn] Weytsz, in zijn leven Raad ordinaris in onsen Rade van Holland, inhoudende hoe bij hun huwelixe voorwaarden expresselyk geconditioneerd was, dat alle goederen staande hun huwelijk verworven, gemeen zouden zijn en ½ en ½ jegens de eerst overleden erfgenaam gedeelt zouden zijn. Dat haar man uit hun beider goed gecocht heeft van de heer van Assendelft heer van Goudriaan, ridder, de ambachtsheerlijkheid van Brantwijck ende Gybelant, welke hier voortyts in twee delen gespleten plach te zijn. Tot een onversterfelijk erfleen gehouden van de grafelijkheid van Holland, uitgezonderd die smale thiende mitten exchijs aldaer die tot een achterleen gehouden worden van den heer van der Lecke. Hoewel dus belening hiermede op hun beider naam had moeten plaats vinden, was dit niet gebeurd. De voogden van het achtergelaten weeskind hadden dit leen nu aan zich getrokken. Zij verzoekt belening met haar helft. De koning staat haar toe verlij te verzoeken van haar helft

by den Coninck: de heer van Berlaymondt, hooftheere, Joes de Damhoudere, ridder, Aelbrecht van Loo, gecomm. v.d. Financien (gegeven te Brussel)