1569-06-29 |
R.A.H. Coll Aanw 138 Caput Zeeland, Voorne fol 91, 93v
Jaartallenindex
koning Philips oorkondt dat Weyntgen de Hart Gerritsdochter met Pieter Barthoudsz haar gecoren voogd in deze zake, hem heeft opgedragen tbv Willem Pietersz [Coedyck], wonende in onsen lande van Voorne: 1) ¼ deel van de thiende van den lande van der Struijt, gelegen in onsen lande van Voerne, nu genoemt den ouden- ende den nieuwen Struijt, onversterfelijk erfleen; 2) ¼ deel van ½ van de thiende, groot en smal, van een landeken genoemt den Struijt, ouwen ende nieuwen, bedijct en onbedyct, uitgenomen ¼ deel van de voirs. gehele tienden van denselven landeken, sulcx alst selve is gelegen in den lande van Voorne, tot een onversterfelijk erfleen, met de last van erfpacht daarop. En dat hij Willem Pietersz vervolgens met beide lenen heeft beleend (vgl 1570-07-20). Op 1569-07-23 compareerde voor leenmannen Willem Pietersz Coedijck, wonende in de ban van Nieuwenhoorn en heeft getransporteerd en gecedeerd aan Boudewyn van Kerckwerve, thesaurier der stede van den Briel, de helft van ¼ part in de thienden van den oude- en Nieuwe Struijt, volgens de leenbrief daarvan zijnde, den comparant aangecomen bij dode van Weijn Gerytsdochter den Harst
Otto van Steensel, Pieter Herweyer, Jan Beuckevort, leenmannen; 1569-07-23: Jacob Heymansz, Caerl Gans, leenmannen van Voorne, ondert. in kennisse van my Verdsteijn