1547-1558 |

Grote Raad Mechelen E.A. Dossiers dl III dossier 2787
Jaartallenindex

Wessel van den Boetzelaer, heer van Asperen en Langerak, contra de Procureur-Generaal, namens de Staten van Holland. De heerlijkheid Asperen was ca 1460 in bezit van Aernt Pieck van Beest en Rutger van den Boetselaer. Op 1461-01-19 werd ½ van Arent Pieck door hertog Philips geconfisqueerd. Op 1481-05-29 schonk Maximiliaan de heerlijkheid aan Wessel van den Boetselaer, zoon van Aelburg v.d. Boetzelaer, die reeds de andere helft bezat. In september 1547 klaagden eisers bij de keizer dat men in hun gebied begonnen was met de inning van de 10e penn. en andere belastingen. Zij beriepen zich erop dat zij vrij waren van Hollandse beden, omdat de heerlijkheid buiten de Hollandse grenzen lag. Het navolgende proces raakte in 1549 interrupt. In juli 1554 beklaagden eisers zich wederom wegens attempten. Verweerders zeggen dat de heerlijkheid Asperen in Holland ligt: dit blijkt uit de schenking van 1481-05-29 en omdat Rutger op 1528-03-30 in proces was met de Procureur Generaal, omdat hij regalia zou hebben geusurpeerd, waarbij hij voor het Hof van Holland ermee accoord ging dat de keizer als graaf van Holland zijn regalia te Asperen uitoefent. Het beroep op de oorkonde van 1314 ging niet op, want de toestand was sinds 1460 rechtens gewijzigd. De Grote Raad heeft eisers klacht van 1554 waarschijnlijk verworpen