1558-11-28 |

G.A. Haarlem Inv Enschedé 2145/Lade Grote Charters no 2145
Jaartallenindex

in de zake hangende voor den Hove van Holland tussen Pieter Florisz van Adrichem, woonende tot Haarlem, impetrant in reformatie en requeste civile, ter ener, en mr Boudewijn de Weent als voocht van de kinderen van Adriaen Florisz, Ysbrant Claesz als voocht ende vuyten name van Wilhelma Florisdochter en als man en voogd van Cornelia Florisdochter. Mitsgaders Harman van der Laen als man en voocht van Oetges Florisdochter. Alle kinderen van wijlen Floris van Adrichem, gedaechden en gerequireerden ter andere. Proponerende die voors. impetrant dat wijlen mr Outgert Pietersz, in zijn leven priester, wonende tot Haerlem, in den jare 23 den impetrant alhier, mitsgaders wijlen Aeff Adriaensdochter alias Aeff Stickelsdochter ende Oetges Florisdochter gegundt ende gegeven heeft gehadt drie stucken lants: 1) groot 12 maden gelegen in Sperwoude, 2) groot 3 maden, genoemt de Gruyter, 3) 12 maden lants gelegen in Haerlemmerliede, an welcke landen den voors. mr Outgert reserveerde de usufructie. Waernae in den jare 29 de voorn. mr Outgert deser werelt overleden synde, was den voors. impetrant voor ⅓ deel in de voors. drie stucken lants gerechticht. Twas oick soe dat wijlen Haese Pietersdochter, weduwe Ghysbrecht van Loddesteijn, des voirs. mr Outgers suster, den impetrant gemaickt ende besproken heeft gehadt een mad lant gelegen tussen Sparendam en Amsterdam aen den Hoogendyck omtrent Oestdorp, daervan de impetrant de brieven bij de executeurs van de voors. Haese syn geweest. Alle welcke perceelen van lande wijlen des impetrants vader ende syne moeder nae ende successivelicken de gedaechden alhier in t geheel geoccupeert hebben gehadt zeedert t overlijden van mr Outgert ende zyn zuster. Ende alsoe des voors. impetrants vader ende moeder tesamen in huwelijke vergaderende expresselyck verclaert ende gewilt hadden dat alle kinderen die zij naer heurluijder doot souden achterlaten even ryck weesen souden. Ende dat wijlen den voirs. Adriaen Florisz bij des voorn. impetrants vader en moeder gehylict was, tewelcken subsidie van huwelick hy oock ontfangen zeeckere schoone goederen. Ende beduchtende desselfs impetrants vader en moeder dat daeruyt questie zou mogen rijsen, ende dat oick alle heuren anderen kinderen achtervolgende huwelicxe voorwaerden even rijck behoorden te weesen, hadden de voors. Floris van Adrichem en Aeff zyn huysvrouw gewilt ende gedisponeert dat alle heur kinderen even ryck in huerder beyder goederen weesen souden. Ende was daernae de vooirs. Floris van Adrichem deser werelt overleden, achterlatende tot zijn kinderen en erfgenamen de voors.impetrant, mitsgaders de voors. Adriaen, Dirck en Outgert Floriszonen, Cornelia ende Wilhelma met Oetges Florisdochter. Waarna de voirs Outgert mede deser werelt overleden is, achterlatende de voors. Adriaen, Pieter ende Dirck Floriszonenen, mitsgaders die voors. Cornelia, Wilhelmina ende Outges Florisdochter tot zijn erfgenamen. Hadde mette des voirs. impetrants moeder nae t overlijden van haar man ende Outgert Florisdochter gedoteert gehadt die voors. Cornelia ende Outgerst ende was daernae insgelycs oock deser werelt overleden, naer wiens overlijden die voirs Dirick Florisz en des impetrants broeder meede deser werelt overleden was zonder enichge kinderen achter te laten, achterlatende zijn quote en portie in de goeden bij zijn vader en moeder mitsgaders de voors. Outgert achtergelaten ende tot zijne erfgenamen dese contendenten alhier. Ende hoewel die gedaichden alhier wel behoort hadden mitten impetrant geprocedeert te wesen tot behoorlycke schyftinge ende deelinge van alle de goeden bij de voors. Floris van Adrichem, heurlieder vader achtergelaeten, mits bij de voors. Adriaen Floris innebrengende tgunt hij van zijn vader te huwelijk gehadt hadde, mitsgaders den voors. impetrant voor uyt te laten volgen ⅓ deel van de voors. drie percelen lants ende nocht t voors. maedt lants hem bij den voors. mr Outgert ende zynen suster respectivelick gesproecken, met alle die vruchten daervan gecomen. T schijnt nochtans dat zijluijden van t zelve te doen onwillich ende in gebreecke gebleven zijn. Gelyck zij oock mede zyn van den impetrant te laeten volgen t gundt hem bij den overlijden van de voors Outgert, zijn broeder Aef Adriaensdochter, zijn moeder ende de voors. achtgerlaten. Ende hoewel deselve gedaechden wesende in t bezit van alle de goederen bij alle de voirs personen achtergelaten niet geraict en waeren omme de impetrant enige questie te moveeren. T hadde hemluyden nochtans belieft gehad den impetrant te doen roupen voor die van Haarlem. Het gerecht van Haarlem had uitspraak gedaan ten nadele van de impetrant. Deze was daartegen in beroep gegaan bij het Hof. Daar hadden de gedaagden aangevoerd dat wijlen Floris van Adrichem en Aeff Adriaensdochter, vader en moeder van dese concendenten in den jare 1532 hun testament gemaakt hadden in die zin dat indien een van de ouders overleed, de kinderen allen even rijk zouden zijn niettegenstaende dat [aan] enich van deselve kinderen yet by testament, gift of legaat ofte anderzins gegeven, gemaect ofte besproocken waren. Rebellen tegen deze bepalingen werden bij dat testament verwezen alleen naar hun legitime portie. Nadat Floris overleden was, had Aef Adriaensdochter nog eens in t jaar '51 geconfirmeert, verclaerende hierbij dat alsulke goeden en giften den impetrant en Oetgist zyn zuster by wylen mr Outgert Pietersz heuren oom gemaect en gegeven waren, zoewel zynen anderen broeders en zusters uyt gelycke faveure ende gunste als hem en zyn voors. suster waren gemaect ende gegeven etc. Het Hof verwerpt het beroep van de impetrant den 28 Nov. 1558