1514-08-14 |

A.R.A. 488 afd 2 no 79/Sent. Hof van Holland
Jaartallenindex

Jacob Danckertsz impetrant in cas van maintenu, contra Adriaen Cornelisz. Impetrant contenderende ten fyne dat bij den voirs. verweerder offgedaen zoude zyn alle turbel ende letsel hem gedaen in die lossinge van zekere ambochten aftergelaten bij jouffrouwe Jozijne van Couwerfe, Robrecht Boudijnsz weduwe, geheten Evertswaert, ende zekere ambochten aftergelaten bij Franchois van Couwerfve, gelegen in Elkebioirt [?] ende Couwerve. Verder dat het Hof verklaart dat de lossing van de voors. ambachten en heerlijkheden door den impetrant goed en deugdelijk gedaan is, en dat verweerder wordt veroordeeld hem in het rustig bezit te laten. Verweerder zegt dat hij was de oudste en naeste manshoofd naest wesende die voirs jouffrouwe Jozyne ende Franchoys van der zwaerdzijde, en dat hem dus die ambachten en heerlijkheiden toekwamen. Het Hof constateert dat Ariaen Cornelisz intusschen overleden was, doch dat zijn weduwe en erfgenamen geen procuratie gepasseerd hadden noch iemand gemachtigd hadden om het proces te voeren. Het Hof maakte haar hierop opmerkzaam. De weduwe antwoordde dat zij renuntieerde van het proces. Het Hof verklaart nu de impetrant wel en bequaem om de voirs ambachten te mogen lossen en de gedane lossing dus goed en deugdelijk gedaan te zijn, en veroordeelt de gedaagde haar handen hiervan af te trekken en alle genoten vruchten te restitueren