1530-1552 (1) |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 455
Jaartallenindex
het kapittel van St Marie te Utrecht, als ambachtsheren van Lopik, met geerfden, gezworenen en gemeent van Lopik, contra mr Lambrecht van Wyngaerden, mede namens weduwe en erfgenamen van Adriaen Jansz Bosch en Gysbert Jansz. Joost Huygesz, wonende te Haastrecht, kreeg in 1474 van heemraden van beide zijden van de Vlist twee stukken van een dijk langs de Yssel in erfpacht. Het ene 16 roeden lang en lag ten noorden van de kerk van Haestrecht, het andere 18 roeden lang, ten zuiden van de kerk. Joost zou de dijken onderhouden en 5st per jaar betalen. Na zijn dood erfde zijn zoon Huych Joostenz zijn land, waarop echter ook het kapittel van St Marie aanspraak maakte, bewerende dat zij dit land in 1432 van Haastrecht gekocht hadden. Zij omschreven het door hen gekochte land aldus: land in de Nesse te Haastrecht, gelegen tussen de Langerakse Vliet en de nederste nieuwe Vliet; een ander stuk in de Nesse van 7 roeden breed, tussen de Vliet en de nieuwe steenen sluis. En tenslotte nog een stuk land groot 7 hont. Schepenen van Haastrecht wesen (op advies van de stad Oudewater) op 1530-05-30 dit land aan Huych Joostenz. Het kapittel werd echter door de baljuw en mannen van Bloys in het gelijk gesteld, waarop Huyg Joostenz op 1530-07-20 in appel ging bij het Hof. Het kapittel beweerde dat het door aangesproken land niet hetzelfde was als het land dat Joost Huygenz [er staat Huych Joostenz] in der tijd in erfpacht gekregen had. Verder zouden schepenen toen ze aan Oudewater om advies vroegen, een koopakte van 1432 achtergehouden hebben. Intussen werd er nog een proces voor het Hof gevoerd tussen Huych Joostenz en Adriaen Jansz Bosch met Volpert Aernt Snoyen uit Gouda. Laatsten eisten betaling van 265 schilden voor aan Huych Joosten geleverd bier. Het gerecht van Gouda veroordeelde Huych tot betaling, welk vonnis door het Hof op 1530-06-04 bevestigd werd. In september 1530 verkreeg Huijch Joostenz, die wegens armoede niet in staat was zijn schulden te betalen, brieven van cessie. Zijn crediteuren onder wie Volpert Aernt Snoyen en Adriaen Jansz Bosch werden voor het Hof gedaagd. Bij request vroegen de schuldeisers het proces dat Huych Joostenz tegen Lopik voerde, te mogen overnemen. Kort daarna vroeg Heynric Huygenz, zoon van Huych Joostenz, mede namens zijn broers en zusters om zich in het proces te mogen voegen. Hij zei dat op het land in kwestie een hypotheek gevestigd was tot zekerheid voor het moederlijk erfdeel; hij eiste daarom preferentie. Daar Huych Joostenz niet in staat was de cautie "rem pupilli salvam fore" te stellen, wees het Hof mr Cornelis Morsch, advocaat, aan als voogd over de kinderen. Later ontstond er nog een proces voor het Hof tussen Huych Joostensz en de Proc. Gen. namens Alydt Huygendochter tegen Lopik. Lopik had een stuk land van 3½ morgen dat Huych Joostensz in erfpacht had en na de dood van zijn vrouw aan zijn dochter had gegeven voor haar moederlijk erfdeel, aan een ander verpacht. Schout en gezworenen van Lopik daagden hem voor baljuw en mannen van Bloys. Huych Joostenz eiste verwijzing naar het gerecht van Haastrecht. Toen deze exceptie verworpen werd, ging hij in appel bij het Hof. Baljuw en mannen van Bloys namen hem gevangen en dwongen hem onder ede te beloven de volgende rechtdag voor hen te verschijnen. Huych Joostenz wendde zich wederom tot het Hof dat hem op 1533-05-15 een mandement penaal verleende. Op 1533-09-09 verkreeg hij dit opnieuw, waarin aan Lopik bevolen werd "een koeyken" dat aan zijn kinderen geleend was [?] terug te geven. Enige tijd later overleed hij. Op 1536-07-03 verkreeg Lopik een mandement waarbij zijn weduwe en erfgenamen voor het Hof werden gedaagd. Intussen werd de sententie die op 1540-06-04 ten voordele van Snoijen en Bosch gewezen was geexecuteerd. De deurwaarder Joris Craenbout verkocht in de herberg "in de Gouden Hoorn" te Gouda 1½ morgen land in de polder Galckoort, met huis en erf, en een stuk van 2 hont en een stuk hooiland in "de grote boesem", alle te Haastrecht. Lopik verzette zich tegen de verkoop, eerst moest het proces over de 2 laatste percelen beeindigd worden. Op 1547-03-04 bepaalde het Hof dat alle opposanten opnieuw gedagvaard moesten worden. Op 21 Mrt werd het decreet geinterponeerd. Hoogste bieder was mr Lambrecht van Wyngaerden. Op 1547-05-25 tekende Lopik hiertegen appel aanbij de Grote Raad. Gedagvaard werden de weduwe van Huych Joosten, Adriaen Jansz Bosch (mede namens Volper Aernt Snoyen) en een zekere Cornelis Gherytsz. Het proces werd intussen enige tijd onderbroken en intussen overleed Adriaen Jansz Bosch. Lopik dagvaardde in 1551 mr Lambrecht van Wyngaerden die een aanbod deed, waarop het appel teniet gedaan werd. Mr Lambrecht trad nu op als eiser in rauactie mede namens de erfgenamen van Volpert Aernt Snoyen en de erfgenamen van Adriaen Jansz Bosch en namens Gysbert Jansz