1508 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 227
Jaartallenindex
de heer van Brederode contra Josse van Mynne. Ter gelegenheid van het huwelijk tussen dochter van Josse van Myne en Josse, een bastaardbroeder van de heer van Brederode, zou Josse van Mynne aan diens dochter enige stukken land medegeven. De heer van Brederode van zijn kant beloofde aan zijn broer een jaarlijkse rente van 100 nobels. Hij ging later echter met zijn bastaardbroeder een schikking aan, waarbij deze hem een gedeelte van de 100 nobels kwijtschold. Josse van Mynne kwam nu voor zijn dochter op en verkreeg van het Hof van Holland brieven van commissie, waarbij aan de heer van Brederode werd opgedragen de 100 nobels te betalen. De heer van Brederode ging tegen de verlening van de brieven van commissie in verzet en voerde voor het Hof van Holland als exceptie aan dat de dochter van Josse van Mynne zonder toestemming van haar man niet kon procederen, en haar vader daarom in deze kwestie niet namens haar kon optreden. Het Hof verwierp deze exceptie, waarop de heer van Brederode in beroep ging bij de Grote Raad. Daar voert hij aan: 1) de belofte indertijd door hem aan zijn bastaardbroeder gedaan, was mondeling en tijdens diens afwezigheid gegeven, zonder dat zijn broer een behoorlijke procuratie had gesteld. Derhalve had zij geen rechtskracht, 2) indien zij dit wel had, dan is zij door de naderhand getroffen schikking buiten werking gesteld, 3) de kwestie gaat allen hem en zijn broer aan. Diens vrouw en haar vader staan er volkomen buiten. Naderhand schijnt de behandeling van deze zaak door het Hof van Holland te zijn voortgezet of opnieuw aangevangen. De heer van Brederode werd opnieuw veroordeeld, en het Hof verklaarde dat executie kon worden toegepast op de goederen van de heer van Brederode, die in Holland gelegen zijn. De heer van Brederode gaat hiertegen opnieuw in beroep bij de Grote Raad, onder meer aanvoerend dat deze goederen veel meer waard zijn dan het door hem te betalen bedrag