1512 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 243
Jaartallenindex
Willem van Cromvliet contra de weduwe van Nicolaes van Assendelft. Op 1507-01-04 (1506) kocht de vrouwe van Assendelft van Willem van Cromvliet, Jacob Jacobsz en diens vrouw Sibille van Soutelande Gillisdochter, Willem van Soutelande Gillisz en Jan van Zevender voor 4800£ van 40 gr Vls een erfelijke rente van 300£ sjaars. Willige condemnatie van het Hof van Holland hierop 1507-01-04 (1506). Toen de vrouwe van Assendelft de met Kerstmis 1511 verschenen rente niet ontvangen had, ontving zij van het Hof brieven van executie, op grond waarvan de exploiteur Rutger Dircsz aan Willem van Cromvliet aanzegde, dat hij de rente alsnog moest betalen. Onder dreiging met boete werd hem gelast in de Voirporte in gijzeling te gaan, hetgeen hij niet deed. Ook ten tweeden male gedaagd, weigerde hij en werd verstek tegen hem verleend. Willem ging in appel bij de Grote Raad en stelde dat de vrouwe van Assendelft de rente van Jacob Jacobsz en diens vrouw Sibille van Soutelande had gekocht, de andere genoemde personen waren slechts borgen. Na de dood van Jacob Jacobsz en Sibille is Willem van Soutelande Gillisz als erfgenaam ab intestato in hun plaats als principale debiteur getreden. De vrouwe van Assendelft had zich eerst tot hem moeten wenden en daarna pas tot de borgen. Willem van Cromvliet was bij het eerste bevel om in gijzeling te gaan te Haarlem waar hij als gewezen rentmeester van Kennermland de gelden trachtte te innen die Jacob Jacobsz, die ook rentmeester van Kennemerland was geweest, nog had moeten afdragen. de vrouwe van Assendelft stelt dat er geen sprake is van borgtocht, doch van hoofdelijkheid en daarom kan zij de debiteur aanspreken die zij verkiest