1513-12-20 |

A.R.A. Sententien Hof van Holland no 488 no 94
Jaartallenindex

in de zaecke hangende voir den Hove van Hollandt tusschen Joest Cornelisz als man ende voecht van joffr Tanna, ende als gemachticht van Domaes Jacobsz man ende voecht van Joffr Martine ende oeyck voecht van Jan Jansz, weesende alle kinderen ende erffgenaemen van wijlen Jan van Lijer, impetranten in cas van refofmatie alsoe verre als aengaet die twee leste articulen van den vonnisse gewesen bij scepenen van der Veer etc, ende joffrouwe Zoete Jansdochter, weduwe ende tweeste huysvrouwe van de zelven wijlen Jan van Lyer, verweerster, bij dewelcke vonnisse die voors. van der Veer verclaert hebben eerste dat die voors verweerster versteken zoude wesen van der instellinge ende openinge van 't sterffhuys van jouffr Hadewy Tabbaert, moeder van de voors. Tanna, Martine ende Jan, ende eerste huysvrou van de voors. Jan van Lyer. Ten andere dat de bewijzing van Jan van Lijer aan zijn kinderen van onwaerde zou zijn. Ten derde dat de voors. impetr. gehouden zijn in te brengen alle goederen die Jan van Lyer aen de voors. verweerster ten huwelijk gebracht had. Het Hof verklaart het 1e artikel door die van der Veere "wel", de beide anderen echter "qualyck" gewezen. Het veroordeelt de verweerster schifting en scheiding te doen, herstelt de bewijzing van Jan van Lyer aan zijn kinderen gedaan, en veroordeelt haar in de kosten