1479-09-04 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl II dossier 100
Jaartallenindex
(datum van de sententie) 1) Johan van Heemstede (appellant) contra Hof van Holland (geappelleerde) en Willem Dieric en Pieter Jehansz le Coustre (of Coistre) geintimeerden; 2) de magistraat van Harlem contra Johan van Heemstede. Twee zaken nauw met elkaar verbonden. De 1e zaak speelt zich af ca 1474 en betreft een geschil tussen Johan van Heemstede ter ener, en Willem Dieric en Pieter Jehansz le Coistre, anderzijds, over gelden die de moeder van Jehan van Heemstede hun schuldig zou zijn (aan Willem Dieric huurschuld). Met machtiging van schepenen van Haerlem lieten zij beslag leggen op enige van zijn goederen, waarover hij beklag deed bij het Hof van Holland. Ambtelijk moest Jan intussen naar Mechelen waar de hertog zich bevond. Tijdens zijn afwezigheid liet zijn eigen procureur hem in gebreke stellen, waarna het Hof de zaak naar het gerecht van Haarlem verwees, en Jan in de kosten veroordeelde. Deze werden buiten Jan om geexecuteerd om 3 weilanden die hem toebehoorden en veel meer waard waren. Jan ging bij de Grote Raad in appel. De Grote Raad verbood verdere handelingen, toch ging Dirc de Potter, procureur van de tegenpartij, als coper van de drie stukken weiland ["de Schietcamp"] er toe over om de bomen om te hakken en de grond aan ongunstige individuen in huur te geven. Hij droeg de grond toen over aan zijn broer Philips de Potter. Onenigheid hierover met Jan, waarme de schepenrechtbank van Harlem, waar Dirk de Potter lid van was, zich mee bemoeide. Deze liet het huis en de goederen van Heemstede in beslag nemen. Jan ging hiervan in beroep bij de Grote Raad. De magistraat van Haarlem ging ook daar in beroep en eiste verwijzing naar het Hof van Holland. Haarlem zegt dat Dirk de Potter de grond door hem gekocht was van zekere Thomas Rombout, een andere schuldeiser van Jan; 2) stukken betreffende het geschil tussen de magistraat van Haarlem en Johan van Heemstede, thans baljuw van Kennemerland (± 1478) [niet belangrijk]