54 resultaten

Heemskerk, van | 1418-01-02 (1417)

Van Mieris IV bl 444
Achternamenindex

"Jacob etc laten weten heren Gheryt van Heemskerc, hoe dat wij onse huys tot Heemskerc, dat ghi van ons houdt, eens bi onsen getrouwen den heere van Brederode dair God die ziel of hebbe, hebben doen eyschen ons te openen, als dair toebehoirt, dair ons weygerinck of ghesciet is, dez wij niet vermoet en hadden. Ombieden u noch, ende manen u ander werven, dat ghi ons of dengenen dien wijs van onser wegen machtigen, ende dairtoe utscicken sullen, onse vorsz slot opent, ende doet openene, so ghi sculdich zijt te doen, opdat ons geen noot en doe anderen raet dair op te hebben. Hier of uwe bescreve antwoirde bi densen bode.."

Assendelft, van | 1437-1438

Rek Rentmeester Kennemerland
Achternamenindex

Dirc van Assendelft: 4 ½ hoet gerst te Castricum (868 fol 7); tussen 1438-1439 (869 fol 8v) en 1444-1445 (875 fol 12): idem; 1445-1446: (876 fol 10v) die buren tot Castricum sijn jaerlix sculdich 4 ½ hoet gerst, bij gebreke van een brief is door de Raad van Holland vastgesteld met Gheryt van Assendelft en zijn zoon Dirc, dat hij jaarlijks betalen zal 12£, die in de volgende rekening gerekend wordt; 1471-1472: (903 fol 16v) deze 4½ hoet gerst heeft eerst Drick van Assendelf gehad tot een erfpacht, nu Gheryt van Assendelft voor 12£ per jaar, blijkens brief van 1446-08-20

Waes, van | 1389-04-24

Van Mieris III p 520
Achternamenindex

Dirc van der Merwede, zoon van Heynric van Waes, draagt over het huis Henegouwen te Dordrecht en het ambacht van Tolloysen en hertog Albrecht beleent hem met het goed hem aanbestorven van heer Daniel van Tolloysen; de graaf scheldt hem kwijt "den dienst, die hi ons op Heneghouwen sculdich was te doen, dats te verstaen beddinghe, taflen, ende scraghen ons te leveren, als wi Tordrecht waren, ende van den ambacht tot Tolloysen ons te dienen mit enen scepe te voeren enen dach buten onsen cost, ende van husinghe ende stallen ons daer te leveren tot onsen orbaer tot alre tijt, als wijs te doen hadden"

Cronenburg, van | 1520-12-05

Recht Arch Hoorn Schepenakten 4573 fol 281, 283, 286, 289
Achternamenindex

Mary van Cronenburch bekent voor recht schuldig te wezen aan "Heert Elbertsz in Blocker 5 gld en een oert van butter"; 1521-01-15: "Mary van Cronenburch heeft overgegeven voor recht dat zij vrijer zal den pandt die zij Alyt Claes Lips ghegeven heeft, binnen 6 weken of die pand sal verstaen wesen"; 1521-09-12: "jouffrou Mary van Cronenbuch bekenne Dieuwer Moss 4 gld min een oirt current ter goede rekening, ende sal betalen binnen 3 weecken of verwonnen met alle recht"; 1522-08-20: "Mary van Cronenburch bleef sculdich Dieu Foppis 28 st utsettinge 14d"; 1523-01-28: "Mary van Cronenburch behende ... 2 gld ende 1 oirt van huyshuyt ende na 14d"

Beyers | 1476

Renten St Bavo Haarlem los inliggend nu fol 38, 39
Achternamenindex

gegeven aan Griete Beijers 3 R gld "die noch braken an Claes Dirc Neevz of an zyn broeder te Nierop ende die sel die kerk ontfangen, ende Griet heeft dat ontfangen van die kerkmrs ende voert sellen die kerckmrs altyt voert van jaer tot jaer die renten ontfangen en him syn cricus geven na utwisinge onse boec"; (fol 39)" Claes Dirc Neevz is sculdich 1 nobel sjaars te Nierop, nae utwising van de brief die wij daerof hebben ende is gecomen van Griet Beyers ende onse eerste huer sal versinen 1481 binnen die 12 nachten van Kersavond. Ende dese rente mag men lossen mit alf een [sic !] na utwising van die brief die wi daerof hebben"

Zoudenbalch | 1451-09-03

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 79v
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt Willem van Hoeckellem oorkondt dat hij Gheryt Zoudenbalch Hubertsz na dode van zijn vader beleend heeft met een hofstede, gelegen "an die nedersyde van der steghe die men gaet van der nijer strate in Doudelle" (in margine: binnen Utrecht), zoals zijn vader Hubert Soudenbalch tevoren in leen hield; Gerijt maakt dit leen vervolgens tot lijftocht voor zijn moeder Wouter Hubert Zoudenbalchs weduwe; "Gheryt Zoudenbalch is doot ende dit heeft ontfangen here Gherijt Zoudenbalch syn soen, canonic ten Doem t Utrecht"; "item Gheryt Zoudenbalch heeft sijn leen versocht mitter leghen hant van abt Jacob van Poelgeest als hij van recht sculdich was te doen" (1451-10-20)

mannen: Johan van den Anster, Goessen van Scadyck; Zoude van Rijn, Johan van den Anster

Wilde, de | 1434-10-04

R.A.H. Coll Aanw 204 fol 508/Memoriale fol 185v; Memorialen Rosa no 234
Achternamenindex

"alsoe joncfr Belye van Haerlem Philips Hugenz weduwe beclaicht hadde Pilgrom Loefsz voor den Rade etc dat die selve Pelgrim haer mit foirtie onthielt een tiende tot Heylo die sij van den voorn. Pelgrom sculdich was te leen te houden…."; zij was met haar man uitgeweken gedurende de troebelen, en eist nu als weduwe gehandhaafd te worden in het bezit van een tiend te Heilo, die zij in leen hield van haar tegenpartij Pilgrom Loefsz; de laastste voerde aan dat de tiende niet van haar broer op haar had mogen vererven, dat zij die ten onrechte een tijdlang had bezeten; uitspraak van de Raad dat zij in het bezit gehandhaafd moet worden krachtens de bepalingen van de zoen tussen hertog Philips en Jacoba van Beyeren

Smit | 1543-01-12

Schepenrol Hoorn 4147
Achternamenindex

"Achtervolgend d'eijsch ende conclusie genomen bij den schout op ende jegens een Jacob Pietersz de smit, dat diezelve tot diversche stonden ende tijden bedreven soude hebben sekere insolentien van zijn wijf bloedich ende blaeu te smiten ende alsoe vuyten huijse te jagen, dat hij ter cause van dien behoert gecorrigeert te wesen nae gelegentheyt van de saicken tot arbitrage van mijn heren van den gerechte. Ende alsoe deselve Jacob op geenen dagen hem beteijken voor recht gecomen is, maer altijt vellich gebleven. Alsoe nae goede informatie die myn Heren van den gerecht hiervan gebleken is, condemneren deselve gedaechde dat hij sculdich sal wesen de schout te bethalen die somme van 11 Karol gld tuschen dit ende die naeste rechtdach, of bij gebreecke van dien dat hij die houten huijck sal dragen"

Amerongen, van | 1457-04-28

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 84, 89v, 96
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt Jacob van Poelgeest beleent Folpert van Amerongen na dode van zijn vader Arnt van Amerongen, met: 1) ½ van een halve hoeve veen gelegen in Heserveen [bij Soest], waarvan Lambert Peter Lambertsz.z van Hamersvelt de andere helft heeft, belend aan beide zijden: Aelbert Roelofsz en zijn zoon Roelof, strekkende van de Zoesgrafte zuidwaarts; 2) de helft van de tiende op Emenesse buitendijks, waarvan Peter Lambertsz van Hamersvelt ook de andere helft heeft, belend als voren; vervolgens draagt Folpert dit leen over tbv Jan van Amerongen; 1462-04-10: jvr Mergriet, weduwe van Folpert van Amerongen met haar zoon Aernt van Amerongen "begeerde oetmoedelic aen ons alsoe Aernt hoir soen zeer jonc van jaren is ende sijn leen aen ons sculdich was te versueken", zij verzoekt uitstel van belening, en de abt verleent die voor de tijd van 13 jaren; 1464-06-29: abt Johan Claeuwert beleent Aernt Folpertsz van Amerongen, binnen jaar en dag na dode van zijn vader Folpert van Amerongen met deze lenen

mannen: Zoude van den Rijn, Peter van Schoenenburch; 1462: Geryt van den Rijn, Jan van den Anxter; 1464: Gerrit van Rijn, Aplphar Ruysch

Mekeren, van | 1420-12-03

Leenregister Abdij St Paulus Utrecht 505 fol 483v
Achternamenindex

leen van de abdij St Paulus te Utrecht: abt Geheryt van Damassche erkent ontvangen te hebben van Ghysbert van Mekeren, rentmeester van het land van Gelre, de renten "van enen jaer St Martyns misse in den winter laetste verleden, als 12 g.g. oude Vrancr. scilden voer 3 goede vette beren sjaers die ons onse lieve ghenedige here die hertoghe van Ghelre jaerlix sculdich is van onsen ghericht van Lyenden ende van Driel"; 1420-12-06: Ghijsbert van Mekeren, overste rentmeester van het land van Ghelre, oorkondt dat hij kwijt gescholden heeft aan abt en goedshuis St Paulus en Tyman Willamsz "van allen zulken 100 scilden als wij dieselve heren gheloeft hadden int Tyman voirs voor zyn gefenckenisse tot behueff mijns alre liefsten genedichtsen heren s hertogen van Gulick ende van Gelre ende greve van Zutphen. En schelden den voirs. Tyman mede los, ledich en quyt an sijnre gevenckenisse wijtgesacht sijn oirvede die hi noch doen sall" (vgl 1420-11-30) [het geld zal niet werkelijk ontvangen zijn, maar gediend hebben als losprijs voor Tyman]