1 resultaten
1552 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 489
Jaartallenindex
Michiel Mennick, canunnik te Gorinchem, contra Pieter Hesselinck, koopman te Dordrecht, als rechtsopvolger van Mathys Folpertsz. Jan Hermansz verkocht Dirk Gerritsz een rente van 7 Kar gld, gevestigd op zijn land te Leerbroek. Dirk Gerritsz verkocht deze rente later weer aan Michiel Menninck. Michiel kocht later van Styn, weduwe Jan Hermandsz, het land te Leerbroek waarop de rente rustte. Vervolgens verkocht Michiel de rente aan Folpert Mathysz, secretaris van Gorinchem. Michiel bezat bovendien nog een rente van 7 schilden sjaars, verzekerd op 8 morgen land te Reierskop, toebehorende aan Jan Rutgersz. Dit land maakte deel uit van een perceel van 12½ morgen. Op de overige 4½ morgen rustte een rente toebehorende aan de weduwe en erfgenamen van Dirck Gerritsz. Toen Jan Rutgersz zijn proces voor het Hof verloor, raakte hij zo in geldnood dat hij zijn land moest verkopen. Door bemiddeling van zijn vrouw en Folper Mathysz verkocht hij van de 12½ morgen er 8 aan Michiel en 4½ aan de weduwe en erfgenamen van Dirk Gerritsz. De rentebrieven werden afgelost, maar men verzuimde ze te vernietigen, zodat zij aangetroffen werden in de nalatenschap van Folpert Mathijsz. Gerrit Folpertsz [zijn zoon ?] sprak in 1548 Michiel aan tot rente betaling, doch kreeg ongelijk van het gerecht van Gorinchem. Later begon Pieter Hesselinck als rechtsopvolger van Mathys Folpertsz, waarschijnlijk een broer van Gerrit, te procederen. Hij kreeg verlof van de drost om zijn vordering op Michiel en op de weduwe en erfgenamen van Dirk Gerritsz d.m.v panding te executeren. Michiel ging hiertegen in beroep bij het Hof. Vermoedelijk heerste onder partijen misverstand over beide renten: zo scheen Michiel in de veronderstelling te verkeren dat zowel de rente van 7 Kar gld als die van 7 schilden gehypothequeert waren op het land te Reierscop en vernietigd waren bij de verkoop van dit land door Jan Rutgersz. Het Hof verklaarde 1552-03-15 (1551) Michiel niet ontvankelijk en veroordeelde hem in de proceskosten, vastgesteld op 1552-06-04 op 29£ 1sc 6d. Hij betaalde, doch op 1552-07-21 ging hij in appel bij de Grote Raad