1503-01-02 (1502) |

R.A.H. Coll Aanw 112 Caput Zeeland fol 43-47

Jaartallenindex

compareerde voor den Hove van Holland Heyndrick van der Goes, oudste zoon van wijlen mr Willem van der Goes, in zijn leven Raad en mr van den reeckeninge in Holland, te kennen gevende dat hem op huyden alleen verlyt zijn als oudste zoon alsulke nageschreven lenen als zijn vader metter dood geruymt en in zijn leven bij staande huwelijk van hem en zijn wettige huisvrouw jvr Maria van Doirn van de heerlijkheid Putten in leen gehouden heeft van Putten en Voorne: 1) een tiende bij de stad Goes en het ambacht van Cloetinge, waarvan de ene helft hem aanquam bij successie van zijn vader en de andere helft bij overgifte van zijn enige broeder Cornelis van der Goes, 2) ⅙ deel van ¼ deel en van 1/16e deel van de gehele heerlijkheid van den Middelharnissche, in hoge, middel en lage zoals zijn vader in zijn leven verkreeg van zijn neve Lodewyk van den Werve, 3) een tijns binnen den ambacht en stede van Beverwyck die zijn vader in coop verkreeg van Bouwen Albout Henricsz, 4) die gerechte helfts..eede van een geheele drooge dyck, gelegen in den lande van Oost Voorne, bij zijn vader in coop verkregen van zijn oom mr Jacob Willemsz, 5) een cleen leenken gelegen tot Ryswijk, groot 4 hont land. Daar Heyndrik voor de verkrijging van deze lenen compensatie moet geven aan zijn broeders en zusters, verklaart hij nu dat de lenen weliswaar op zijn naam zijn gezet, maar ook aan zijn broeders en zusters ten goede moeten komen. Hij bepaalt dat de rente van no 1) zullen komen aan al de zonen van wijlen mr Willem van der Goes. Behoudens de lijftocht die jvr Marie, moeder van Hendrik daaraan heeft, haar gemaakt door haar man mr Willem. De renten van 3) en 5) komt aan jvr Marie en al haar andere zoons en dochters. Hendrik wordt door het Hof in deze regeling gecondemneerd. Philips confirmeert deze brief