1 resultaten
1514-01-27 (1513) |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl III dossier 225
Jaartallenindex
sententie van het proces dat 1507-1509 gevoerd werd tussen Jacob van Domburg conra Jan van Treslong en Lodewyk van Treslong Raessesz. Cornelis van Treslong liet bij zijn kinderloos overlijden o.a. goederen en tienden bij Vossemeer en in het land van Schakerlo na. Proces hierover tussen zijn broer Jan van Treslong en zijn zuster Katherine van Treslong, weduwe van mr Clays van der Werve. Toen Katherine tijdens het proces overleed, werd het door haar zoon Lodewyk van de Werve voortgezet, waarbij zijn zuster Agniese van de Werve, gehuwd met Jacob van Domburg, zich voegde. Jacob van Domburg eigende zich de vruchten toe, doch het Hof van Holland beval hem op 1507-09-20 deze vruchten onder het Hof te deponeren. Hij verscheen niet, en werd bij verstek op 1507-12-15 veroordeeld en ging in beroep bij de Grote Raad. Hij verkreeg daar op 1508-04-06 consent om alsnog van de sententie 1507-12-15 en de executie daarvan in beroep te gaan. Intussen werd de behandeling van de zaak door het Hof van Holland doorgezet. Bij Jan van Treslong voegde zich zijn neef Lodewyk van Treslong Raessesz, die ook aanspraak op de goederen maakte. Bij sententie van het hof dd 1508-11-27 werden de goederen aan Jan en Lodewyk toegewezen, die nu onderling slaags raakten. Het Hof gelastte sequestratie der goederen onder David van der Werve. Jacob van Domburg ging intussen door met het innen van de vruchten, zeggende daartoe gerechtigd te zijn volgens het testament van Katherine van Treslong en ging in beroep bij de Grote Raad. De tegenpartij stelt: 1) bij sententie dd 1508-11-24, waartegen geen beroep is aangetekend, zijn de goederen en tienden in het land van Tholen bij Vossemeer toegekend aan Jan en Lodewyk van Treslong. Hieruit volgt dat noch Lodewyk van de Werve, noch zijn moeder en rechts voorganger Katherine enig recht op de goederen kon doen gelden, zodat Katherina er ook niet bij testament over kon beschikken. 2) Al zou het testament wel geldig zijn, dan had Jacob er zich niet op kunnen beroepen, want volgens de bepalingen van het testament zou de nalatenschap voor 3 jaar onder het beheer van de executeur test. geplaatst worden. Deze zou eerst de schulden moeten voldoen, en dan gedurende 3 jaar zielmissen ten bate van de overledene laten lezen. Eerst in 1510 zou Jacob over de nalatenschap hebben kunnen beschikken. 3) de open brieven waarbij aan Jacob wordt opgedragen om de sedert 1508-11-24 genoten vruchten onder David v.d. Werve te deponeren betreffen een andere zaak dan die waarop de openbrieven van 1507-09-20 betrekking hebben (vgl 1508-11-24)