2 resultaten
1546-07-24 |
R.A.H. Coll Aanw 251 fol 577/Mem Hof van Holland
Jaartallenindex
request van Aert de Jeude, ambachtsheer van Hardinxvelt, dat omtrent 90 jaar geleden zijn overgrootvader Bruysten de Jeude de hoge jurisdictie van Hardinxvelt bij zijn leven bezeten hebbende, deze heeft opgedragen aan hertog Karel van Bourgondiƫ, heer van Arkel, zonder dat daar enig profijt tegenover stond. Sedertdien berustte dus de criminele jurisdictie bij de drossaert van Arckel, residerende tot Gorcum. "Mer mits het binnen Hardinxvelt alle criminele ende oick civiele breuken nyet gewydeert noch berecht en worden dan mit leenmannen die welcke zijn procederende bij maniere van stille waerheyt, oick die saecken langhe slepen ten groten excessiven costen van den officier, en na lange trayne gheen vonnis en willen geven dan hebbende heur volle lanck", zodat veel delicten ongepunieert blijven. Het dorp is daardoor een toevlucht geworden voor boeven en rabauwen. Daar "de stille waarheit" meer een corruptele dan een costume is, verzoekt suppliant met zijn schepenen alle civiele boeten tot zijn profijt te mogen berechten, en de criminele zaken bij de drossaert en schepenen van Gorcum. Het Hof accordeert dit
1521-10-15 |
Oude Hof Alkmaar no 72
Jaartallenindex
schout en schepenen in Castricum certificeren dat Aelbert Jansz, buerman van Castricum, hem vermetende [vol]macht te hebben van de pater v.h. oude bagynhof te Alkmaar met dat gemene convent om te hebben getugenisse der waerheyt van Nyel Jansz ende Baert Dircsz, onse mede buren van Castercum, of zij niet en wisten of dat armer lant, dat daer placht gemeen te liggen in een weyde lants die dat convent voers. in voorleden tyden gecoft hadde van Gryet Pieter Gherytsz weduwe met hoer kinderen daer de waerbrief die ons daerof getoont worde. Ende Albert Jansz voers. seide dat Nyel Jansz en Baert Dircsz sculdich waren te affirmeren bij horen eede of sij niet en wyste of dat armer lant nyet ofgedeelt was uter venne voirs. of nyet ende begeerde een vonnis van schepenen. Schepenen wysden daarop als vonnis dat zij schuldig waren by eede de waarheit te seggen. Daarop hebben Nyel Jansz en Baert Dirksz getuigd, dat in voirleden tiden dat selfde aelmis lant, dat in Griete Pieters voors. weide placht te liggen, dat men dat of deelden op dat weys t ende an den Brakeswech ende dat ryedlandt, daer neven bywesten gelant ende die principael venne is vrij van de aelmislant voirs. also groot en cleyn alst op den dach van huden dat lant aldaar gelegen is ende den voecht van den armen dat verhuert heeft (vgl 1477-03-04)