Bedoelde u soms?
gebied | geile | geld | gemeld | geteld | geweld | gewijd

3 resultaten

Put, van | 1468-10-08

Sententiën Hof van Holland no 471 fol 123v e.v.
Achternamenindex

eiser: kerkmeesters van Oostzaan en kapelmeesters van Zaenerdam contra Dirc Claes van Put, alias Dirc Fijenz. Vanouds behoorden aan Geryt Claesz tot Oostzaenden twee visserijen en sluizen, de ene gelegen in Zaenredam en de andere in de Schijnkeldijck, hun ten eigen gegeven door hertog Willem van Beijeren, welke sluizen en visserijen Gerijt Claesz op 1434-09-08 opdroeg aan Philips van Bourgondië; dat 14 jaren geleden Geryt Claesz gewild heeft dat ze kwamen aan de kerk en kapel; na zijn dood hebben zijn kinderen zijn wil uitgevoerd en ze aan de kerk en kapel getransporteerd, met de oude brieven. Dirck Fijen gaat als afgevaardigde naar Den Haag om beleend te worden en hij verkrijgt de ontvangsten. Protest hiertegen en eiser eist de renten op van 30 rijksdaalder per jaar, totaal 600 rijksdaalder

1543-03-20< |

R.A.H. Coll Aanw 122 Caput Putten, Arkel fol 189v-194
Jaartallenindex

Jasper van Treslonge, als man en voocht van jvr Catharyna van Wyngaerden, geeft te kennen dat vroeger een Philips van Ruychrock testeerde op 1503-08-10 en vermaakte aan Joost van Brederode, zoon van zijn dochter jvr Marie Philipsdochter geprocreert bij wijlen Joris de bastaert van Brederode, ⅓ deel van ¼ deel en 1/16e deel van de heerlijkheid van den Middelharnissche, genaamt St Michiels in Putten, te komen op de erven van Joost, en bij gebreke daarvan op de naaste van den bloede van Philips Ruygrock. Bij andere dispositie van 1505-10-01, heeft hij aan Gysbrecht Jorisz van Brederode, jongere zoon van Marie Philips Ruychrock's dochter en broer van Joost, gemaakt 16 morgen in Tedingerbroek in het ambacht van Zoeterwoude, onversterfelijk grafelijk erfleen. Joost en Gijsbrecht van Brederode werden er na dode van Philips Ruychrock mee beleend. Joost maakte met zijn vrouw jvr Elisabeth van Mynen een mutueel testament, waarbij zij als lijftocht de heerlijkheid Middelharnis krijgt. Zij ontvingen octrooi hiervoor waarbij de condities en restricties waaronder Joost dit goed van Philips geerfd had, verzwegen werden. Joost heeft bij testament gewild dat Cornelis, zoon van Cornelis van Wyngaerden, broer van zijn vrouw, erfgenaam zou wezen van de goeden van Middelharnis na zijn vrouws dood. Zekere tijd daarna is Joost overleden, achterlatende tot zijn rechte leenvolger zijn broer Gysbrecht, Cornelis van Wyngaerden en des suppliants huisvrouw, zijn halve broeder en zuster. Daar Gysbrecht van de restricties niet geweten heeft, heeft hij aan de weduwe van Joost het gebruik van Middelharnis gelaten, hij overleed op 1542-09-17. De suppliant, getrouwd met de zuster van Gysbrecht op dat moment de naaste van den bloede was en dus rechte leenvolger van haar grootvader Philips Ruychrock, also Cornelis van Wyngaerden al eerder overleden was. Suppliant verzoekt nu belening met de leengoederen (hier breekt de akte af, en datering ontbreekt)

1537-1539 |

Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 410
Jaartallenindex

Willem Hendrik van de Bouchorst contra St Ursulaklooster te Leiden. In 1432 gaf Frank van Borsselen de hofstad van Noordwijk erfelijk in leen aan zijn neef Floris van de Bouchorst. Dit leen zou steeds vererven op de jongste zoon, in dit geval op Willem van de Bouckhorst (stierf 1509). Het beheer over diens goederen werd gevoerd door zijn oudste broer, eveneens Willem van de Bouckhorst geheten, die echter de leenbrief van de hofstede van Noordwijk, die per jaar ± 100 Kar gld opbracht, achterhield. Deze Willem stierf zonder wettige erfgenamen [bedoeld is waarschijnlijk: kinderen]. Enkele van zijn bezittingen had hij geschonken aan de dochter van zijn zoon Arent, die priester geworden was en reeds vroeger was gestorven. Willem liet deze kleindochter Philipsgen opvoeden in het St Ursulaklooster te Leiden. Toen hij in 1535 overleed, aanvaardden zijn broers Willem [NB dus 3 broers van die naam] en Hendrik de erfenis. Zij wilden hun achternichtje het klooster doen verlaten en het beheer over haar goederen van het klooster overnemen. Dit werd door de kloosteroverste niet toegestaan. Deze daagde de broers voorhet Hof, en eiste dat Philipsgen tot haar 16e of 17e jaar in het klooster zou blijven zoals haar grootvader dat gewild had. In zijn sententie van 1537-01-20 besliste het Hof dat Philipsgen in het klooster zou blijven en dat Jacob Deyman, secretaris van de stad Leiden, het beheer over haar goederen zou voeren. De broers gingen in appel bij de Grote Raad. Tijdens dit proces ontdekten de broers in het sterfhuis van Willem de leenbrief van de hofstede van Noordwijk, waaruit bleek dat Hendrik, de jongste broer, recht had op dit leen sinds 1509, dus ook op de inkomsten tussen de jaren 1509-1533 (± 2400 Kar gld). Zij eisten terugbetaling hiervan. Er volgde bemiddeling met als gevolg een onvereenkomst in september 1538: Eisers zouden de kosten van de opvoeding en voor het beheer van haar goederen dragen [voor wie de inkomsten ?]. Deze overeenkomst werd bekrachtigd door de Grote Raad, doch reeds in maart 1539 klagen verweerders dat de broers hun verplichtingen niet nakomen en willen het afgebroken preces voortzetten (vgl 1432-09-10)