10 resultaten
1527-05 |
Grote Raad Mechelen E.A. dossiers dl II dossier 345/2
Jaartallenindex
Reijer Gerritsz, priester uit Naarden, contra mr Jan van Medemblick, Willem Pietersz te Utrecht, en Gerrit Claesz, priester te Weesp. Voor de beschrijving van het geschil zie Beroepen uit Holland dossier 352. Aanwezig zijn: a) akte dd 1527-06-04 houdende attestatie voor notaris Cornelis Gielis te Utrecht op verzoek van Bartholomeus Jansz, gezworen bode te Naarden, het antwooord van mr Jan van Medemblick op het mandement penaal (zie hierna) aanhoorde, b) relaas van de deurwaarder Coenraedt Claesz die eind Mei 1527 te Naarden en Weesp een mandement penaal ten uitvoer legde, dat verweerders beval eiser uit gevangenschap te doen ontslaan en de procedures tegen hem te staken, en verweerders tegen 21 Juni voor de Grote Raad dagvaardde
Brederode, van | 1588-1589
V.R.O.A. 1909 p 134 no 133/Arch Detmold Brederode
Achternamenindex
brieven van Geertuid van Bronkhorst en Batenburg, en een Raad van haar [sic] en andere stukken betreffende een geding voor het Hof van Holland tussen haar, gedaagde, in cas van mandement penaal en de crediteuren van Hendrik van Brederode, impetranten
1550-01-28 (1549) |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 4745/2 sub f, g, h
Jaartallenindex
Cornelis van Haeften verklaart als procureur van Amsterdam dat de stad altijd de grove en smalle tienden in de ban van Ouderkerk had geind of verpacht; 1550-05-09: mandement penaal, waarbij aan de schout van Ouderkerk op verzoek van het kapittel van St Marie te Utrecht bevolen wordt de tienden te betalen (sub g); 1550-05-15: relaas van de deurwaarder dat hij de schout van Ouderkerk tegen 9 juni a.s. voor het Hof gedaagd heeft (sub h) (vgl 1545-1559, 1551-09-24, 1553-08-18/19, 1560-03-08)
Herdinck | 1570-05-08
Grote Raad Mechelen E.A. Dossiers dl III dossier 759/8, 759/6
Achternamenindex
mandement penaal te Mechelen aan de deurwaarder om Gysbrecht Rabat op verzoek van eisers te bevelen een hem onlangs toegewezen som van 100 £ van wege de weduwe van Gillis Cools en de erfgenamen van Adolf Herdinck aan de magistraat te restitueren; 1566-01-12: executeur van Clara van Everslage, weduwe van Adolph Herdinck, betreffende land te Standaardbuiten, afkomstig van Jeronimus de Moye en Philips van Eede
Aa, van der | 1711-06-09
Bruinvis: Aanv Inv Arch p 26 no 57a
Achternamenindex
mandament penaal van het Hof van Holland in het proces tussen Adriaen Wittert van der Aa, heer van Cronenburg c.s (die er om verzocht hebben) ter ener, tegen Diederik Ramp, heer van Cabauw, ter andere zijde. Hem verbiedende zijn goederen te bezwaren of te verkopen, zolang hij aan eisers, waaraan hij meer dan fl 50 000 in hoofdsom, behalve een aanzienlijk bedrag aan renten schuldig is, niet voldaan heeft
Brederode, van | 1667-05
V.R.O.A. 1909 p 158 no 293-297/Arch Detmold Brederode
Achternamenindex
voorstel van wege de graaf van Solms, wiens vrouw erfgename was van Haar Genade van Potelitz, gedaan aan de douagière van Brederode; brief van de laatste aan de heer van Nieuwpoort over de betaling van kooppenningen, waarover geschil bestond tussen haar en de gravinne douagière van Potlitz; 1667-09-06: missiven van de douagière van Brederode; 1667-09-16: sententie van het Hof van Holland in de zaak van haar als moeder van haar zoon impetrante van mandement penaal, tegen Gerrit [Demmer]; ± 1668: minuten van verzoekschriften van de gravin van Brederode betreffende het proces tegen Nicolaas bastaard van Brederode, en extract uit een verbaal gehouden op het Sterke Huis van Vilvoorde ter voldoening aan art 69 van het tractaat van de Vrede te Munster, betreffende de overgifte van archieven
1545-1546 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 450
Jaartallenindex
Gheryt Jansz van Catwoude, wonende te Muiden, contra heer Claes Henricsz, priester. Gherijt maakte aanspraak op een stuk land geheten "de Slurk", 3 morgen groot, gelegen te Muiden achter de parochiekerk. Dit land was volgens hem eigendom geweest van Aernt Jansz Lap. Na zijn dood vervallen aan zijn kleindochter Elisabeth, dochter van Thyman Claesz. Gedurende haar minderjarigheid had haar vader het vruchtgebruik. Heer Frans Splintersz, vicaris van het H. Kruis te Muiden, maakte aanspraak op een stuk land van Thyman, ter grootte van 3 morgen 2 hont. Dit geschil eindigde door een arbitrale schikking waarbij het vruchtgebruik van de Slurk werd overgedragen aan heer Frans, op voorwaarde dat deze zou afzien van zijn aanspraken op het andere stuk land. Na de dood van heer Frans zou het vruchtgebruik weer vervallen aan Thyman Claesz of zijn erfgenamen. Elisabeth trouwde met Gheryt Jansz voorn. die namens zijn vrouw aanspraak maakte op de eigendom van de Slurk en beweerde dat het vruchtgebruik was geeindigd. Daartegenover stelde heer Claes Heynricsz dat de patroonen van de vicarie van het H. Kruis, naar zijn zeggen de eigenaars, hem het vruchtgebruik na de dood van heer Frans hadden overgedragen. Volgens hem was Gheryt Jansz slechts pachter geweest en was deze pacht na de dood van heer Frans geeindigd. Heer Claes verwierf een mandement penaal van het Hof van Holland waarbij aan Gheryt Jansz werd opgedragen het land te ontruimen. Toen dit mandement geexecuteerd werd, ging Gheryt bij het Hof in beroep en diende op 1545-04-29 zijn grieven in. Op 23 mei stelde het Hof hem in het ongelijk. Hij ging in appel bij de Grote Raad
1545-1559 |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 475
Jaartallenindex
deken en kapittel van St Marie te Utrecht contra: 1) inwoners van het gehucht "aen de Waver", 2) Jan Jansz, schout van Ouderkerk aan de Amstel, bij interventie, 3) magistraat van Amsterdam, bij voeging. In het gebied tussen de Amstel en de Waver waren stukken land ingedijkt waar hennep en raapzaad op werd verbouwd door inwoners van het gehucht "aen de Waver". Op grond van het keizerlijk placcaat van 1529-04-19 (Groot Placcaatboek I 1586-1589) moesten daarover tienden worden betaald. Eisers meenden hierop recht te hebben. Toen de inwoners van aen de Waver weigerden te betalen, werden deze rauwelijk voor het Hof van Holland gedaagd. De schout van Ouderkerk intervenieerde nu voor de inwoners daar hij ook recht op de tienden meende te hebben. Hierdoor werden de oorspronkelijke verweerders uit het proces genomen, doch wel werden zij onderworpen aan de uitspraak van het Hof, dat op 1548-03-05 (1547) eisers in het gelijk stelde. De Grote Raad bekrachtigde dit vonnis op 1549-03-30 (1548), waarbij echter inzake heffing van de tienden ten westen van de Waver aan eisers hun actie werd gereserveerd. Bij de schout voegde zich nu de stad Amsterdam, omdat zij op grond van de in 1529 gekochte ambachtsheerlijkheid van Nieuwer Amstel rechten had gekregen ten oosten van de Amstel in de ban van Ouderkerk. Hangende dit proces verkregen eisers een mandament penaal, waarbij aan de schout van Ouderkerk bevolen werd de tienden te betalen. Kwam voor het Hof dat op 1551-07-27 en 1559-07-31 uitspraak deed ten nadele van eisers en ten voordele van Amsterdam, waarop eisers in beroep gingen bij de Grote Raad (vgl 1268-07-21, Oorkb. Utrecht, 1550-01-28, 1551-09-24, 1553-08-18 en 19, 1560-03-08; zie ook dl VI dossier 549 over de jaren 1545-1562)
1530-1552 (2) |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 455
Jaartallenindex
(vervolg) Intussen werd er nog een proces voor het Hof gevoerd tussen Huych Joostenz en Adriaen Jansz Bosch met Volpert Aernt Snoyen uit Gouda. Laatsten eisten betaling van 265 schilden voor aan Huych Joosten geleverd bier. Het gerecht van Gouda veroordeelde Huych tot betaling, welk vonnis door het Hof op 1530-06-04 bevestigd werd. In september 1530 verkreeg Huijch Joostenz, die wegens armoede niet in staat was zijn schulden te betalen, brieven van cessie. Zijn crediteuren onder wie Volpert Aernt Snoyen en Adriaen Jansz Bosch werden voor het Hof gedaagd. Bij request vroegen de schuldeisers het proces dat Huych Joostenz tegen Lopik voerde, te mogen overnemen. Kort daarna vroeg Heynric Huygenz, zoon van Huych Joostenz, mede namens zijn broers en zusters om zich in het proces te mogen voegen. Hij zei dat op het land in kwestie een hypotheek gevestigd was tot zekerheid voor het moederlijk erfdeel; hij eiste daarom preferentie. Daar Huych Joostenz niet in staat was de cautie "rem pupilli salvam fore" te stellen, wees het Hof mr Cornelis Morsch, advocaat, aan als voogd over de kinderen. Later ontstond er nog een proces voor het Hof tussen Huych Joostensz en de Proc. Gen. namens Alydt Huygendochter tegen Lopik. Lopik had een stuk land van 3½ morgen dat Huych Joostensz in erfpacht had en na de dood van zijn vrouw aan zijn dochter had gegeven voor haar moederlijk erfdeel, aan een ander verpacht. Schout en gezworenen van Lopik daagden hem voor baljuw en mannen van Bloys. Huych Joostenz eiste verwijzing naar het gerecht van Haastrecht. Toen deze exceptie verworpen werd, ging hij in appel bij het Hof. Baljuw en mannen van Bloys namen hem gevangen en dwongen hem onder ede te beloven de volgende rechtdag voor hen te verschijnen. Huych Joostenz wendde zich wederom tot het Hof dat hem op 1533-05-15 een mandement penaal verleende. Op 1533-09-09 verkreeg hij dit opnieuw, waarin aan Lopik bevolen werd "een koeyken" dat aan zijn kinderen geleend was [?] terug te geven. Enige tijd later overleed hij. Op 1536-07-03 verkreeg Lopik een mandement waarbij zijn weduwe en erfgenamen voor het Hof werden gedaagd. Intussen werd de sententie die op 1540-06-04 ten voordele van Snoijen en Bosch gewezen was geexecuteerd. De deurwaarder Joris Craenbout verkocht in de herberg "in de Gouden Hoorn" te Gouda 1½ morgen land in de polder Galckoort, met huis en erf, en een stuk van 2 hont en een stuk hooiland in "de grote boesem", alle te Haastrecht. Lopik verzette zich tegen de verkoop, eerst moest het proces over de 2 laatste percelen beeindigd worden. Op 1547-03-04 bepaalde het Hof dat alle opposanten opnieuw gedagvaard moesten worden. Op 21 Mrt werd het decreet geinterponeerd. Hoogste bieder was mr Lambrecht van Wyngaerden. Op 1547-05-25 tekende Lopik hiertegen appel aanbij de Grote Raad. Gedagvaard werden de weduwe van Huych Joosten, Adriaen Jansz Bosch (mede namens Volper Aernt Snoyen) en een zekere Cornelis Gherytsz. Het proces werd intussen enige tijd onderbroken en intussen overleed Adriaen Jansz Bosch. Lopik dagvaardde in 1551 mr Lambrecht van Wyngaerden die een aanbod deed, waarop het appel teniet gedaan werd. Mr Lambrecht trad nu op als eiser in rauactie mede namens de erfgenamen van Volpert Aernt Snoyen en de erfgenamen van Adriaen Jansz Bosch en namens Gysbert Jansz
1530-1552 (1) |
Grote Raad Mechelen Beroepen Holland dl V dossier 455
Jaartallenindex
het kapittel van St Marie te Utrecht, als ambachtsheren van Lopik, met geerfden, gezworenen en gemeent van Lopik, contra mr Lambrecht van Wyngaerden, mede namens weduwe en erfgenamen van Adriaen Jansz Bosch en Gysbert Jansz. Joost Huygesz, wonende te Haastrecht, kreeg in 1474 van heemraden van beide zijden van de Vlist twee stukken van een dijk langs de Yssel in erfpacht. Het ene 16 roeden lang en lag ten noorden van de kerk van Haestrecht, het andere 18 roeden lang, ten zuiden van de kerk. Joost zou de dijken onderhouden en 5st per jaar betalen. Na zijn dood erfde zijn zoon Huych Joostenz zijn land, waarop echter ook het kapittel van St Marie aanspraak maakte, bewerende dat zij dit land in 1432 van Haastrecht gekocht hadden. Zij omschreven het door hen gekochte land aldus: land in de Nesse te Haastrecht, gelegen tussen de Langerakse Vliet en de nederste nieuwe Vliet; een ander stuk in de Nesse van 7 roeden breed, tussen de Vliet en de nieuwe steenen sluis. En tenslotte nog een stuk land groot 7 hont. Schepenen van Haastrecht wesen (op advies van de stad Oudewater) op 1530-05-30 dit land aan Huych Joostenz. Het kapittel werd echter door de baljuw en mannen van Bloys in het gelijk gesteld, waarop Huyg Joostenz op 1530-07-20 in appel ging bij het Hof. Het kapittel beweerde dat het door aangesproken land niet hetzelfde was als het land dat Joost Huygenz [er staat Huych Joostenz] in der tijd in erfpacht gekregen had. Verder zouden schepenen toen ze aan Oudewater om advies vroegen, een koopakte van 1432 achtergehouden hebben. Intussen werd er nog een proces voor het Hof gevoerd tussen Huych Joostenz en Adriaen Jansz Bosch met Volpert Aernt Snoyen uit Gouda. Laatsten eisten betaling van 265 schilden voor aan Huych Joosten geleverd bier. Het gerecht van Gouda veroordeelde Huych tot betaling, welk vonnis door het Hof op 1530-06-04 bevestigd werd. In september 1530 verkreeg Huijch Joostenz, die wegens armoede niet in staat was zijn schulden te betalen, brieven van cessie. Zijn crediteuren onder wie Volpert Aernt Snoyen en Adriaen Jansz Bosch werden voor het Hof gedaagd. Bij request vroegen de schuldeisers het proces dat Huych Joostenz tegen Lopik voerde, te mogen overnemen. Kort daarna vroeg Heynric Huygenz, zoon van Huych Joostenz, mede namens zijn broers en zusters om zich in het proces te mogen voegen. Hij zei dat op het land in kwestie een hypotheek gevestigd was tot zekerheid voor het moederlijk erfdeel; hij eiste daarom preferentie. Daar Huych Joostenz niet in staat was de cautie "rem pupilli salvam fore" te stellen, wees het Hof mr Cornelis Morsch, advocaat, aan als voogd over de kinderen. Later ontstond er nog een proces voor het Hof tussen Huych Joostensz en de Proc. Gen. namens Alydt Huygendochter tegen Lopik. Lopik had een stuk land van 3½ morgen dat Huych Joostensz in erfpacht had en na de dood van zijn vrouw aan zijn dochter had gegeven voor haar moederlijk erfdeel, aan een ander verpacht. Schout en gezworenen van Lopik daagden hem voor baljuw en mannen van Bloys. Huych Joostenz eiste verwijzing naar het gerecht van Haastrecht. Toen deze exceptie verworpen werd, ging hij in appel bij het Hof. Baljuw en mannen van Bloys namen hem gevangen en dwongen hem onder ede te beloven de volgende rechtdag voor hen te verschijnen. Huych Joostenz wendde zich wederom tot het Hof dat hem op 1533-05-15 een mandement penaal verleende. Op 1533-09-09 verkreeg hij dit opnieuw, waarin aan Lopik bevolen werd "een koeyken" dat aan zijn kinderen geleend was [?] terug te geven. Enige tijd later overleed hij. Op 1536-07-03 verkreeg Lopik een mandement waarbij zijn weduwe en erfgenamen voor het Hof werden gedaagd. Intussen werd de sententie die op 1540-06-04 ten voordele van Snoijen en Bosch gewezen was geexecuteerd. De deurwaarder Joris Craenbout verkocht in de herberg "in de Gouden Hoorn" te Gouda 1½ morgen land in de polder Galckoort, met huis en erf, en een stuk van 2 hont en een stuk hooiland in "de grote boesem", alle te Haastrecht. Lopik verzette zich tegen de verkoop, eerst moest het proces over de 2 laatste percelen beeindigd worden. Op 1547-03-04 bepaalde het Hof dat alle opposanten opnieuw gedagvaard moesten worden. Op 21 Mrt werd het decreet geinterponeerd. Hoogste bieder was mr Lambrecht van Wyngaerden. Op 1547-05-25 tekende Lopik hiertegen appel aanbij de Grote Raad. Gedagvaard werden de weduwe van Huych Joosten, Adriaen Jansz Bosch (mede namens Volper Aernt Snoyen) en een zekere Cornelis Gherytsz. Het proces werd intussen enige tijd onderbroken en intussen overleed Adriaen Jansz Bosch. Lopik dagvaardde in 1551 mr Lambrecht van Wyngaerden die een aanbod deed, waarop het appel teniet gedaan werd. Mr Lambrecht trad nu op als eiser in rauactie mede namens de erfgenamen van Volpert Aernt Snoyen en de erfgenamen van Adriaen Jansz Bosch en namens Gysbert Jansz